De parabel van de werkende mieren

Nieuws maandag 4 mei 2009

Als men iets wil aanklagen, is het niet altijd verstandig namen te noemen. Sinds oudsher gebruiken vertellers dan ook dierenverhalen om maatschappelijke problemen aan te kaarten. Voor wat hierna volgt, geldt dus het spreekwoord: wie het schoentje past, trekt het aan. Hopelijk lopen er straks niet te veel lezers rond met pijnlijke tenen...

Zoals elke morgen in de mierenkolonie kwamen de werkmieren ruim op tijd aan, elk in hun gang. Goedgeluimd en vol goede moed gingen ze onmiddellijk aan de slag. De mieren waren zeer productief en vooral heel tevreden met hun werk. De koningin van de kolonie moest toegeven dat ze erg verbaasd was dat haar mieren zo goed functioneerden – en dat zonder enig toezicht. “Wat als ik hen nu eens permanent onder toezicht zou plaatsen”, dacht ze. “Zouden mijn mieren onder een strakke leiding dan niet nog beter werken?”

De koningin stuurde verkenners uit naar nabijgelegen mierenkolonies, op zoek naar een geschikte kandidaat voor de job van supervisor. Lang hoefde ze niet te wachten. Als snel keerden haar verkenners terug met een expert die al jarenlange ondervinding had met mierensupervisie en daar lange rapporten over schreef. De nieuwkomer werd met veel tromgeroffel verwelkomd in de kolonie en beloofde grootse verwezenlijkingen. De koningin en haar entourage waren heel opgezet met zijn komst; de werkmieren aan de noordzijde van de kolonie keken echter een beetje argwanend.

Een van de eerste maatregelen van de supervisiemier was het plaatsen van een prikklok. Zo kon men het komen en gaan van de werkmieren nog beter meten en de productiviteit opdrijven. De supervisor merkte al snel dat hij het werk onderschat had, dus nam hij een medewerkster in dienst om het archief te beheren en de communicatie te controleren. De koningin was alvast laaiend enthousiast over het werk van de supervisiemier. Ze vroeg hem de productie- en tendensanalyse van haar kolonie in grafiek te zetten. Aangezien de technische ondersteuning in de kolonie nogal beperkt was voor zulke ingewikkelde operaties, wierf de supervisiemier als snel een netwerkmier aan om een performant communicatie- en informatienetwerk voor de kolonie op te zetten.

De nieuwe structuren die de supervisiemier uittekende om de productiviteit van de kolonie op te drijven, begonnen ondertussen hun tol te eisen. De werkmieren aan de noordzijde van de kolonie, kortgeleden nog productief en stralend van arbeidsvreugde, werden langzamerhand wanhopig van alle rapporten en bijeenkomsten die hun tijd opslorpten. De koningin besloot daarom een van haar getrouwen als lokaal verantwoordelijke aan te stellen. Deze mier maakt het zich meteen gemakkelijk en tekende op zijn beurt plannen uit om het werk te optimaliseren en de beloning van de werkmieren te controleren. De werkmieren van de noordzijde konden daar alvast niet mee lachen en werden met de dag kwader en opstandiger.

De mier belast met de lokale verantwoordelijkheid voor de kolonie overtuigde de koningin daarom van de noodzaak om een studie over de werksfeer te laten uitvoeren. Na de werklasten nog eens bestudeerd te hebben, kwam de koningin tot het besluit dat haar mieren aan de noordzijde aan productiviteit hadden ingeboet. Ten einde raad wendde ze zich tot een zeer oude mier, die in mierenwerkmiddens bekend stond om zijn ‘goede’ oplossingen. De oude mier begon vervolgens aan een lange verkenning in het noorden van de kolonie en liep er gedurende drie maanden vrijwel alle mieren voor de voeten. Toen de tijd gekomen was om te rapporteren, bracht de oude mier een lange en ingewikkelde monoloog ten berde. Verward vroeg de koningin wat het besluit nu was. De oude mier antwoordde: “Er werkt te veel personeel in het noorden van de kolonie. Het is best daar een aantal gangen te sluiten, want de werkmieren geven er blijk van een gebrek aan motivatie en hebben een houding die tot conflicten leidt.”

Elke gelijkenis met bestaande situaties berust op louter toeval.

Jos Digneffe