UGent-studie ‘Loont passie?’: Vlaanderen laat zijn kunstenaars verarmen

Nieuws woensdag 4 januari 2017


Hoewel recordprijzen op de kunstmarkt vlot media-aandacht vangen, verschijnen er ook studies die aangeven dat kunstenaars in sociaaleconomisch opzicht steeds meer in een precaire jungle terechtkomen. Hoe is de situatie vandaag in België? En hoe kan die verbeterd worden?

Een onderzoek van de UGent, mee gefinancierd door ACOD Cultuur, bevroeg 2706 kunstenaars. Daaruit blijkt dat vele kunstenaars verschillende jobs moeten combineren en het niet makkelijk is om financieel rond te komen. Deze studie – ‘Loont passie?’ – zou een wake-up call voor het beleid moeten zijn. Helaas gebruikte cultuurminister Sven Gatz de persvoorstelling op 22 november 2016 als een kans om het eigen status-quo-beleid extra in de verf te zetten.

Alarmerende situatie

Kunstenaars worden geconfronteerd met een erg atypische werksituatie. Het zijn multiple jobhoppers die artistieke en niet-artistieke werkzaamheden mixen en noodgedwongen ook erg actief zijn buiten de kunsten. Ruim 40 procent van de beeldende kunstenaars heeft bijvoorbeeld een niet-kunstgerelateerde job. Slechts 11 procent van de beeldende kunstenaars kan leven van het artistiek werk alleen. Voor acteurs, muzikanten en podiumkunstenaars gelden gelijkaardige cijfers. Het zijn ook de kunstenaars die alleen van hun artistiek werk leven, die doorgaans het minst verdienen.
Meer nog: gemiddeld genomen nemen de kernartistieke activiteiten binnen de kunstpraktijk iets meer dan de helft van de totale werktijd in. Kunstenaars moeten naast het creëren ook met allerhande andere beslommeringen bezig zijn. Inkomsten worden voor een groot deel gebruikt om beroepskosten te dekken. Dat betekent dat kunstenaars via hun arbeid (elders) eigenlijk zelf één van de grootste financiers van hun eigen stiel zijn.
Een tweede vaststelling: kunstenaars zijn voor 75 procent hoger opgeleid, maar verdienen veel minder dan andere beroepsgroepen, dikwijls met een lagere scholingsgraad. De inkomens zijn laag en de werksituatie is onzeker. Alleenstaanden en vrouwen hebben het nog moeilijker om rond te komen. 45 procent van de kunstenaars overweegt soms of zelfs vaak om te stoppen. Creatie, vooronderzoek en zakelijk werk worden doorgaans niet of weinig vergoed. Slechts 30 procent van de beeldende kunstenaars die in 2014 tentoonstelde, werd daar ook voor betaald!
Ondanks die precaire financiële situatie, blijken kunstenaars om inhoudelijke en artistieke redenen bijzonder graag hun job te doen. Het is precies deze scheppingsdrang die hen kwetsbaar maakt voor uitbuiting. Vooral kunstenaars die geen lid zijn van een belangenbehartiger worden geconfronteerd met bestaansonzekerheid. Merk op dat deze studie zich baseert op cijfers van 2014, het effect van twee jaar bespaarbeleid is dus niet eens meegerekend.

Wat betekent dit in een ruimere context?

De cijfers bevestigen wat cultuursocioloog Pascal Gielen al meermaals benadrukte: de avant-gardekunstenaar loopt als werkende mens vandaag voorhoede in een neoliberaal rolmodel: flexibel, steeds beschikbaar, creatief en energiek, onderbetaald, maar zonder gezeur over verloning of sociale bescherming. In een tijd waarin de kunstenaar de perceptie tegen heeft – ‘luie subsidieslurper!’ – zetten zowel makers als organisaties een extra tandje bij om het tegendeel te bewijzen.
Dat is ook een valkuil omdat je zo de aandacht voor de impasse afleidt, tot je met de kop tegen de muur knalt en met een burn-out onder de armoedegrens belandt, zonder vangnet.

Cultuurbeleid? Besparingsbeleid!

Hoewel de minister bij zijn aantreden beterschap beloofde in 2017 en ondanks de aanhoudende acties van kunstenaars, hoeven we ook na het verschijnen van deze studie niet op de broodnodige extra middelen te rekenen. Minister Gatz kreeg weliswaar hier en daar wat centen los om de geslagen gaten een beetje te dempen. Die zogeheten ‘alternatieve financiering’ blijft het antwoord, ongeacht de vraag. Het geld moet van elders komen: van bedrijven, burgers en beleggers. Besparen om te vermarkten, dat vat het liberale beleid samen.
Denkt onze minister van cultuurkaalslag werkelijk dat de oprichting van zoiets als een ‘cultuurbank’, waar cultuurwerkers aan lage rente kunnen lenen, samen met een duur beleid van fiscale cadeaus aan investeerders en speculanten, de precaire situatie van cultuurscheppers structureel zal verbeteren? Meer lenen en hogere schulden maken dan maar? Dan belanden we sowieso in het zonet geschetste scenario dat zich in Nederland voltrekt.
Ook de ombouw van het kunstenloket naar een breed cultuurloket – dat volgens de minister ‘een Unizo voor creatieve ondernemers’ moet worden – dreigt een stap achteruit eerder dan vooruit te worden, aangezien er dan in verhouding minder aandacht kan gaan naar de kunstenaars. En die taxshelter voor de podiumkunsten? Studio 100 is allicht al een dossier aan het opstellen zodat de tournee van Kabouter Plop en K3 nog wat extra voorstellingen kunnen inlassen. Is het niet absurd dat zo’n commerciële en winstgevende geldmachine overheidssteun krijgt, terwijl de projectsubsidies voor kunstenaars veel te klein blijft?
Op het persmoment probeerde minister Gatz er zich vanaf te maken met een anekdote: een buitenlandse curator had hem laten weten dat dansers in New York en Berlijn gratis werken. In Brussel wordt er ten minste nog betaald en is er werkloosheidssteun! ‘Optimism is a moral duty’, noemen liberalen dergelijke gênante goedpraterij.

Wat te doen?

Toch kan de minister in het jaar dat hem nog rest heel wat goedmaken (vanaf volgend jaar gaat ons politiek personeel immers al over op verkiezingsmodus). Dat hoeft geen extra cent te kosten. We geven alvast drie tips.

■1. Pensioenen. Minister Baqueleine (MR) wil vanaf 1 januari 2017 de periodes van werkloosheid niet meer volledig meetellen voor het berekenen van het pensioen. Hij wil slechts één jaar gelijkstellen. De periodes langer dan één jaar worden dan berekend op een minimumloon. Dat is een heel onrechtvaardige maatregel, want werklozen zijn niet vrijwillig werkloos, en het treft vooral de kunstenaars zwaar die gebruikmaken van het kunstenaarsstatuut, omdat ze nu eenmaal een onregelmatig beroep hebben met afwisselend kalme en intensieve periodes.
Minister Gatz kan een culturele uitzondering bepleiten bij zijn federale collega’s, zodat dit statuut, als uitzonderingsmaatregel die zo cruciaal is voor vele cultuurwerkers, niet wordt uitgehold.

■2. Kunstenaarsstatuut. Volgens artikel 1 van de RSZ-wet hebben alle werknemers recht op de sociale zekerheid voor werknemers. Het kunstenaarsstatuut heeft betrekking op artikel 1bis: “Alle kunstenaars hebben recht op sociale zekerheid werknemers, ook als er geen arbeidsovereenkomst is.” Het kunstenaarscollectief State of the Arts en ACOD Cultuur voeren campagne om deze wetgeving uit te breiden, zodat er altijd een arbeidsovereenkomst gemaakt wordt. Op die manier kunnen kunstenaars ook genieten van de bescherming van de arbeidswetgeving en de gangbare cao’s. Een kleine aanpassing in de wetgeving die heel veel wantoestanden kan vermijden, zonder dat het de overheid extra belastinggeld kost. Het zou meteen ook veel cultuurorganisaties aanzetten tot een ‘fair practice’.

■3. Kunstenaarshonorarium. Na het verschijnen van het SER-rapport in Nederland startte de belangenbehartiger Platform BK onderhandelingen met beleidsmaker Jet Bussemaker om ook tegemoet te komen aan de kunstenaars die als zelfstandige werken, door middel van het uitwerken van vaste barema’s voor presentatie en creatie. Waarom zouden we in België dat rechtvaardige idee niet meteen overnemen?

Als dit lukt, dan zou minister Gatz effectief tegemoetkomen aan de bezorgdheid die geuit werd op het einde van de uiteenzetting van zijn beleid in de persmededeling: “Zonder kunstenaars, geen kunst en zonder kunst geen cultuur.” In zijn beleidsverklaringen valt nu dikwijls de term ‘duurzaam’, maar dan vooral wanneer de minister het heeft over investeringen in beton. De UGent-studie leert ons echter dat we dringend een tandje bij moeten steken voor de kunstenaars zelf, willen we vermijden dat er binnen een paar decennia spraken is van een verloren generatie. Er loopt vandaag nochtans ongelooflijk veel talent rond, niet in het minst bij de jongere kunstenaars, dat er voluit voor wil gaan. Natuurlijk is dat mogelijk. Als we solidair naar oplossingen zoeken.

Robrecht Vanderbeeken