
Decreten bij de vleet: wat verandert er in het onderwijs?
Nieuws dinsdag 3 oktober 2017
Voor het zomerverlof keurde de Vlaamse Regering traditiegetrouw heel wat dossiers goed. Ook tal van onderwijsdecreten kwamen aan bod en worden momenteel onderhandeld. We brengen een beknopte beschrijving van deze decreten. Onze visie en de volledige versie vindt u vanzelfsprekend op onze website.
Ontwerpdecreet modernisering SO
De Vlaamse Regering heeft definitief vormgegeven aan de uitrol van het masterplan voor de hervorming van het secundair onderwijs. De bepalingen van dit decreet zullen progressief ingevoerd worden vanaf 1 september 2018, leerjaar na leerjaar, te beginnen bij het eerste leerjaar van de eerste graad.
De eerste graad zal nog altijd bestaan uit een eerste en tweede leerjaar A en B. Zowel in het eerste als het tweede leerjaar A en B worden basisopties onderscheiden en is er in het keuzegedeelte ruimte voor differentiatie. In de differentiatieruimte zullen leerlingen kunnen verdiepen, verbreden of remediëren.
In de tweede en derde graad wordt het studieaanbod herschikt en geactualiseerd. Er komen acht studiedomeinen, drie finaliteiten (doorstroming, arbeidsmarktgericht en dubbele finaliteit), terwijl de bestaande onderwijsvormen (ASO, TSO, KSO en BSO) behouden blijven.
De studierichtingen zullen inhoudelijk worden geordend van abstract naar praktisch. Op basis van de matrix kiezen schoolbesturen zelf hoe ze hun scholen organiseren. Elk op de matrix gebaseerd schoolconcept is dus mogelijk.
De reactie van ACOD Onderwijs op deze ‘modernisering’ kan je lezen op onze website.
■ nancy.libert@acod.be
Ontwerpdecreet betreffende duaal leren en de aanloopfase
Duaal leren is een leerweg waarbij leerlingen competenties verwerven zowel op de schoolbanken als op de werkplek. Hoewel het een vorm van voltijds secundair onderwijs is, zullen naast de secundaire scholen ook de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO) en de leertijd (Syntra) deze vorm van onderwijs kunnen aanbieden.
Duaal leren kan aangeboden worden in de tweede en derde graad van de arbeidsmarktgerichte en de dubbele finaliteit. Een school is niet verplicht om naast een duale studierichting ook nog de reguliere variant te organiseren.
Duaal leren mikt in eerste instantie op leerlingen die beschikken over voldoende competenties om te leren op de werkplek, de ‘arbeidsrijpe’ leerlingen. De inschatting van deze ‘arbeidsrijpheid’ is de taak van de klassenraad van het leerjaar dat voorafgaat aan het mogelijke duaal traject. Dit niet-bindend advies moet standaard worden gegeven aan alle jongeren in een arbeidsmarktgericht structuuronderdeel. De andere jongeren krijgen het op verzoek.
Een leerling zal pas in een duaal traject kunnen stappen als hij beschikt over een overeenkomst met een werkgever die bereid is hem op te leiden in het kader van het opleidingsplan.
Leerlingen die in duaal leren willen stappen, maar niet de juiste attitudes hebben om te leren op de werkplek (lees: wel ‘arbeidsbereid’ maar niet ‘arbeidsrijp’), zullen een aanloopfase kunnen volgen. Deze fase kan alleen aangeboden worden in centra voor DBSO of in de leertijd. In deze fase volgen de leerlingen een schoolcomponent en een aanloopcomponent. Voor de aanloopcomponent zullen scholen een beroep kunnen doen op externe partners die de lacunes op het vlak van arbeidsrijpheid opvullen.
Voor elke duale richting zal er een standaardtraject worden uitgewerkt. Op de schoolbank
zullen de leerlingen een trajectbegeleider hebben, op de werkplek een mentor. Zowel de trajectbegeleider als de mentor zijn volwaardige leden van de klassenraad.
De aanvangsdatum van de bepalingen uit dit decreet is nog niet bepaald.
■ nancy.libert@acod.be
Decreet over het hoger beroepsonderwijs (HBO5) en de specifieke lerarenopleiding (SLO)
Het hoger beroepsonderwijs (HBO5) en de specifieke lerarenopleiding (SLO) worden voorlopig nog aangeboden in het volwassenonderwijs. In september 2019 worden ze overgeheveld naar het hoger onderwijs. De minister wilde beide overhevelingen regelen in één decreet, maar dat is niet helemaal gelukt. De inhoudelijke bepalingen over de lerarenopleiding zijn geschrapt en worden opgenomen in een apart decreet, omdat er op politiek vlak nog geen consensus bestond over de concrete uitwerking ervan.
In dit decreet wordt zowel de overheveling van de onderwijsbevoegdheid als de personeelsleden voor HBO5 en SLO geregeld. Ook de financiering wordt uitgewerkt. De HBO5 verpleegkunde blijft volledig buiten de scoop van dit decreet en blijft onder de secundaire scholen verpleegkunde.
De onderwijsbevoegdheid voor HBO5 komt integraal terecht in de hogescholen. Die van SLO wordt verdeeld over de hogescholen en de universiteiten. De bedoeling is dat iedere instelling opnieuw de lerarenopleiding van haar afgestudeerden organiseert. Opgelet: de leraar technische en praktische vakken zal altijd aan een hogeschool gevormd worden.
De financiering van zowel HBO5 als SLO wordt ingeschreven in het bestaande financieringsmechanisme. Voor HB05 komt er een overgangsperiode: twee jaar lang is er een open-end-financiering, dan kan de Vlaamse regering twee jaar corrigerend ingrijpen en daarna belandt HBO5 in het reguliere hogeschoolsysteem, namelijk het kliksysteem: 2 procent of meer groei (of krimp) levert 2 procent meer (of minder) middelen op.
Voor het personeel in HBO5 wordt een onderscheid gemaakt tussen onderwijzend personeel en bestuurs- en ondersteunend personeel. Voor het onderwijzend personeel is de overstap naar het hoger onderwijs verplicht, behalve bij een overgang tussen een pluralistische en een confessionele instelling. Deze verplichting slaat op de vastbenoemde personeelsleden en op TADD’ers die in een vacante betrekking aangesteld zijn. Zij komen volledig in het personeelsstatuut van het hoger onderwijs terecht, ook wat de prestatie- en vakantieregeling betreft. Het bestuurs- en ondersteunend personeel moet niet overgaan. Het is aan de hogeschool om gunstige voorwaarden op te stellen om deze personeelsleden aan te moedigen om toch over te stappen.
Voor de personeelsleden van SLO is het nog iets complexer, omdat sommigen kunnen overstappen naar de universiteit en anderen naar de hogeschool. Er komt een mogelijkheid om rechtstreeks over te stappen. Personeelsleden die geen keuze maken, gaan sowieso over naar een hogeschool en kunnen eventueel verplicht worden van daaruit naar een universiteit over te stappen.
Dit decreet gaat in op 1 september 2019.
■ raf.deweerdt@acod.be
Decreet over leerlingenbegeleiding (basisonderwijs, secundair onderwijs en centra voor leerlingenbegeleiding)
Leerlingenbegeleiding situeert zich steeds op vier domeinen: onderwijsloopbaan, leren en studeren, psychisch en sociaal functioneren en preventieve gezondheidszorg. De minister wil de rollen en taken van de verschillende partners beter afbakenen en de werking van de leerlingenbegeleiding optimaliseren.
De leerling staat steeds centraal. De school is de eerste actor en neemt dan ook de schoolinterne leerlingenbegeleiding op zich. De school is de eindverantwoordelijke van de leerlingenbegeleiding.
De school wordt in de uitvoering van haar taken ondersteund door schoolexterne instanties. Zo werkt ze samen met een centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB). Op initiatief van de school worden afspraken gemaakt met het centrum. Die maken deel uit van de erkenningsvoorwaarden van de school.
Het centrum wordt pas ingeschakeld wanneer de zorg die de school toekent in de fase ‘verhoogde zorg’ niet volstaat. Het CLB ondersteunt leerkrachten, zorgverantwoordelijken en directies bij de analyse en aanpak van problemen van een specifieke leerling of een groep van leerlingen. Leerlingen en ouders kunnen zelf ook rechtstreeks bij het centrum aankloppen voor informatie, hulp en begeleiding. Indien nodig zal het centrum doorverwijzen naar de gepaste externe hulpverlening. Het centrum moet zelf bepalen op welke momenten het bereikbaar is.
Naast het CLB krijgt de school ondersteuning via de pedagogische begeleidingsdienst (PBD) of een andere externe dienst. De school neemt het initiatief om deze te betrekken bij het uitwerken, implementeren en evalueren van de leerlingenbegeleiding. Ook het CLB kan een beroep doen op de PBD of de externe dienst. De ondersteuning van de school als geheel verdwijnt dan ook uit het takenpakket van de centra.
De norm voor de centra wordt opgetrokken. Zo wil de overheid tot grotere centra komen. Vanaf 1 september 2023 wordt de rationalisatienorm vastgesteld op 35.000 gewogen leerlingen voor alle centra samen binnen een regionale ondersteuningscel. Deze netoverstijgende regionale ondersteuningscel zal afspraken maken over de aanwending van het werkingsbudget, de personeelsomkadering en het personeelsbeleid van de cel: de criteria voor het aanwerven, de inzetbaarheid, het functioneren en het evalueren van haar personeelsleden.
■ jeanluc.barbery@acod.be
Niveaudecreet voor deeltijds kunstonderwijs (DKO)
De huidige regelgeving voor het deeltijds kunstonderwijs is verspreid over verschillende decreten en besluiten. Een niveaudecreet is nodig als juridische basis om tot het domein onderwijs te blijven behoren. De decretale inbedding van het DKO binnen het domein onderwijs betekent dat het principe van vrijheid van onderwijs van toepassing wordt. De inperking voor academies om een nieuw aanbod op te richten, wordt opgeheven.
De minister maakt van deze gelegenheid gebruik om het DKO inhoudelijk te actualiseren door de opleidingsstructuur van ieder domein te herwerken. Dit moet budgetneutraal gebeuren. Wanneer een academie een nieuw aanbod of een bijkomend project plant, zullen de andere academies dit door een solidariteitsmechanisme voelen in hun omkadering en werkingsmiddelen. Het deeltijds kunstonderwijs zal bijgevolg de bijdrage van de leerling in de vorm van inschrijvingsgeld hard nodig blijven hebben.
Actualisaties en nieuwigheden in elk van de vier domeinen wordt binnen het domein zelf gerealiseerd door te sleutelen aan omkadering- en financieringsnormen. Sommige leerkrachten zullen met grotere leerlingengroepen geconfronteerd worden, in de lagere graden meer ingezet kunnen worden voor samenwerking met een ander domein of tijdelijk projectmatig moeten werken.
Door de nieuwe einddoelen moeten de leerkrachten meer artistieke en pedagogische vrijheid krijgen. Hierdoor kunnen ze beter inspelen op individuele vragen van leerlingen en meer rekening houden met de pedagogisch-artistieke visie van de academie. Keerzijde hiervan is de verantwoording naar het beleid, ouders en leerling/cursist toe. Die zal ongetwijfeld leiden tot een (administratieve) taakverzwaring.
Elke academie krijgt de mogelijkheid om via tijdelijke samenwerkingsprojecten (onder meer cultuur.be) een nauwe(re) samenwerking te realiseren met het leerplichtonderwijs en vrijetijdsactoren. Elke academie zal naast de opleidingen die tot de certificatie leiden, ook kortlopende opleidingen of leeractiviteiten op maat (lezingenreeks, masterclasses, meerdaagse workshops, …) kunnen organiseren. Daarvoor krijgen ze heel wat lokale autonomie om werkingsmiddelen aan te wenden en personeelsleden in te zetten.
■ jeanluc.barbery@acod.be
Financieringsdecreet voor de centra voor volwassenenonderwijs (CVO) en de centra voor basiseducatie (CBE)
Dit decreet wijzigt de financiering van het volwassenenonderwijs en voert enkele aanpassingen door aan het statuut van het personeel in de CVO om het beter te doen aansluiten bij de modulaire organisatiestructuur. Zo is het centrumbestuur vanaf 1 september 2019 verplicht om alle betrekkingen vacant te verklaren. De benoemingsgraad wordt beperkt tot 70 procent op centrumniveau. De werkzaamheden van de Vlaamse reaffectatiecommissie worden opgeschort. Tevens kan men zich bij- of omscholen. Tegelijk wordt een geografische beperking ingeschreven voor de inzetbaarheid van personeelsleden in de CVO.
De wijzigingen in het financieringssysteem omvatten de inkanteling van de middelen voor NT2 en de projectmiddelen voor de verhoogde taalvereiste en voor het zomeraanbod van de CVO in de reguliere middelen. De aftopping van de groei voor de CBE wordt opgeheven. Dit moet hen toelaten het geletterdheidsaanbod zonder beperking te organiseren.
De verdeling van de middelen tussen de CVO/CBE gebeurt nu op basis van het aantal financierbare cursisten op jaarbasis. De referteperiode wordt van één naar drie kalenderjaren uitgebreid en de wijze van financiering wordt vervangen door een financiering op basis van in- en output. Een cursist die zich voor een module inschrijft, zal voor 80 procent meetellen in het nieuwe financieringssysteem, dat met financieringspunten werkt. Die punten worden voor de personeelsmiddelen voor 90 procent gewogen op basis van bepaalde centrum- en opleidingskenmerken – de gemiddelde klasgrootte, de bevolkingsdichtheid, een eventueel aanbod in gevangenissen, … – en voor 10 procent op cursistenkenmerken: heeft de cursist een diploma secundair onderwijs, het statuut van werkzoekende? In de CVO worden de financieringspunten voor de berekening van de werkingsmiddelen gewogen met een coëfficiënt. Het aanbieden van studiegebieden met een dure infrastructuur of voor het aantal gemeenten waar het centrum lesplaatsen heeft, spelen mee. Voor de CBE verandert er niets aan de berekening van de werkingsmiddelen.
Om centra te stimuleren volledige trajecten aan te bieden en de ongekwalificeerde uitstroom tegen te gaan, worden de financieringspunten van de centra verhoogd met een diplomabonus van 20 procent van het aantal lestijden van de totale opleiding als de cursist die succesvol heeft afgerond.
■ jeanluc.barbery@acod.be