Interview Stijn Rottiers
“De welvaart stijgt, maar de welvaartsnorm stijgt minstens even sterk”
De rijken worden rijker en de armen worden armer. De bekende stelling van wijlen ABVV-voorzitter Georges Debunne illustreerde de groeiende kloof tussen arm en rijk in onze wereld en die is tegenwoordig niet minder. In absolute cijfers is dat zeker het geval, maar ook relatief groeit de welvaartskloof. Dat ondervond Stijn Rottiers, die met zijn proefschrift rond normgevoelige rechtvaardigheidstheorie doctoreerde aan de Universiteit Antwerpen, onder het goedkeurend oog van Bea Cantillon en Frank Vandenbroucke.
Je doctoraat draait rond de op het eerste gezicht nogal raadselachtige ‘normgevoelige rechtvaardigheidstheorie’. Wat houdt die precies in?
Stijn Rottiers: “De theorie vertrekt vanuit de vaststelling dat in onze samenleving welvaartsnormen bestaan. Het zijn eigenlijk ‘standaarden’ waaraan je als burger moet beantwoorden om voor ‘vol’ te worden aanzien. Het merkwaardige aan die normen is dat ze nergens concreet zijn terug te vinden. Ze zijn nergens neergeschreven en worden ook niet uitgesproken. Ze zijn op de achtergrond aanwezig en vrijwel iedereen probeert ernaar te leven.”
Wat gebeurt er wanneer je niet volgens die normen wil of kan leven?
Stijn Rottiers: “Dan geeft dat grote problemen voor je positie in de samenleving. Een voorbeeldje is studeren in het buitenland. Vroeger was dit vrij uitzonderlijk en een mooie extra vermelding op je cv. Het was niet voor iedereen weggelegd en het kon je kansen op de arbeidsmarkt gevoelig vergroten. Gaandeweg zijn de uitzonderlijke buitenlandse studies meer en meer een norm geworden, tot zelfs een punt waarbij het een noodzakelijke vanzelfsprekendheid wordt. Zozeer zelfs dat niet studeren in het buitenland een handicap op de arbeidsmarkt voor mensen met een hoger diploma dreigt te worden. Een troef wordt met andere woorden een plicht. En zo zijn tal van zaken die vroeger een keuze waren, nu vrijwel een verplichting geworden om je plaats in de samenleving te kunnen handhaven.”
Speelt de samenleving niet in op dergelijke normverschuivingen na verloop van tijd?
Stijn Rottiers: “Zeker wel. In mijn voorbeeld van studeren is dat bijvoorbeeld ook het geval geweest. Via Erasmus wordt studeren in het buitenland gesubsidieerd, waardoor ook meer studenten eraan kunnen participeren. Maar in andere domeinen is dat veel minder het geval. Neem nu de aanschaf van een gezinswoning. Vijftig jaar geleden kon een standaardgezin rondkomen met één inkomen. Het was zelfs voldoende om een huis te kopen. Geleidelijk aan begonnen steeds meer vrouwen te werken – een evolutie die overigens volledig toe te juichen is – waardoor de norm van onze samenleving verschoof van een éénverdieners- naar een tweeverdienersmodel. Dat had een invloed op de woningprijzen. Woningen werden niet alleen groter en luxueuzer, maar ook de prijs van een eenvoudige woning evolueerde mee. De markt werd krapper omdat door de gestegen gezinsinkomens kleinere woningen sneller opgekocht geraken. Als gevolg daarvan zien we nu dat je twee modale inkomens nodig hebt om een woning te kopen, waar dat er vroeger nog één was. De norm is verschoven, wat gevolgen heeft voor je positie in de samenleving.”
Je haalt de voorbeelden van studeren en wonen aan, die toch wel bij de basisbehoeftes mogen gerekend worden. Is los van prijsstijgingen ook het hele pakket van zaken waaraan we moeten voldoen om een comfortabel leven te hebben, groter en dus duurder geworden?
Stijn Rottiers: “Het is een combinatie van beide. Ik moet je niet uitleggen dat we nu veel meer elektronische gadgets kennen die ondertussen ook tot die norm worden gerekend. Waar men vroeger één vaste telefoonlijn had, bezit men nu nog eens een internetverbinding en enkele gsm’s. In die zin werkt de normverschuiving steeds als een vicieuze cirkel. Mensen met een groot inkomen leven comfortabel en in welvaart, en creëren zo een norm. Die maakt dat anderen steeds gaan proberen om aan die norm te voldoen. Ik verwijs weer naar de intrede van de vrouwen op de arbeidsmarkt. Door die normverschuiving groeide het gezinsinkomen, wat de consumptie van luxegoederen deed exploderen, waardoor de economie zich daar meer op begon te richten, waardoor productprijzen stegen en tegelijk nieuwe noden ontstonden of gecreëerd werden, die dan weer de norm werden. De welvaart stijgt, maar de welvaartsnorm stijgt minstens even sterk.”
Wat is het grote probleem met die evolutie? Niemand kan toch tegen groeiende welvaart zijn?
Stijn Rottiers: “De welvaart op zich is geen probleem, maar wel dat bij het schijnbaar spontane ontstaan van de welvaartsnormen waaraan we moeten beantwoorden, geen rekening wordt gehouden met rechtvaardigheidstheorieën rond verdeling van welvaart. Die normen zijn een sociale constructie van een samenleving en strikt genomen zou je verwachten dat met die evoluties rekening gehouden wordt en we de verantwoordelijkheid opnemen om ze op te vangen. Maar we doen dat niet.”
Groeit daardoor de kloof tussen arm en rijk?
Stijn Rottiers: “Het is ingewikkelder dan dat. Wanneer je naar statistieken van armoedecijfers kijkt, zie je daar geen sterke veranderingen in de voorbije decennia. Dat zou erop kunnen wijzen dat er geen probleem is. Wanneer je echter verder dan de absolute cijfers kijkt, kan je echter wel vaststellen dat er een grote ongelijkheid groeit in onze samenleving. De moeite die mensen moeten doen om aan onze welvaartsnormen te voldoen, is enorm toegenomen. Concreet wil dat zeggen dat een steeds grotere groep mensen steeds harder moet rennen in de ‘rat race’ van onze moderne samenleving om aan de normen te voldoen. Sommigen hebben daar absoluut geen probleem mee en voelen zich als een vis in het water. Ze werken hard en graag, verdienen goed kun kost en kunnen zo perfect aan de normen voldoen.”
En zo creëren ze ook ‘de’ norm voor anderen?
Stijn Rottiers: “Zo is dat! Let wel, ik gun het hen van harte, van mij mogen ze zo hard werken en veel geld verdienen. Mijn vraag is echter: moet iedereen zich houden aan de norm die daar gecreëerd wordt, of ze het nu kunnen of niet? Het is niet iedereen gegeven om die ‘rat race’ mee te lopen om toch maar aan de norm te beantwoorden. Op dat moment kan je je de vraag beginnen stellen rond de rechtvaardige verdeling van welvaart. Is het niet nodig dat een samenleving die welvaartsnormen creëert die mensen vragen om steeds meer en harder te presteren om eraan te voldoen, ook een mechanisme inbouwt om zij die niet meekunnen in die ‘rat race’ te ondersteunen en ze toch een volwaardige plaats in de samenleving te gunnen?”
Waaraan denk je concreet? De norm blokkeren?
Stijn Rottiers: “Dat is niet de bedoeling. We moeten toch niet terugkeren naar éénverdienersgezinnen? In een eerste fase is het belangrijk dat we ons bewust worden van het feit dat we als samenleving die normen creëren en doen verschuiven. Uiteraard zijn ook meer concrete maatregelen nodig om de ongelijkheid aan te pakken. In mijn doctoraat speel ik vooral met de idee van een veel progressievere inkomensbelasting. Wie veel van zijn leven investeert in zijn job, verdient veel geld. Het neveneffect is wel dat het toegenomen inkomen ook de welvaartsnorm voor de andere mensen in de samenleving verschuift, waardoor voor anderen met minder kansen de druk toeneemt om eraan te voldoen. Op die manier groeit er een kloof die zich niet enkel in geld laat uitdrukken. Een progressievere belastingsschaal zou hoge inkomens meer belasten, waardoor enerzijds de norm minder snel zou verschuiven en anderzijds de overheid extra geld ter beschikking krijgt om de kloof tussen de toplaag en de onderlaag van de samenleving te verkleinen.”
Moeten de ‘working poor’, zij die hard werken maar er nauwelijks mee rondkomen, dan ondersteund worden via die extra middelen?
Stijn Rottiers: “Ik wil niet pleiten voor een directe ondersteuning, wel voor een indirecte inkomensverdeling via de overheid. Het kan niet de bedoeling zijn dat een individu zegt: ‘Ik wil of kan niet aan de norm van de samenleving voldoen, dus geeft mij geld zodat ik dat wel kan’. Dat zet de deur open voor misbruiken en zou bovendien perverse effecten creëren waarbij mensen onvoldoende hun best doen. Ik denk eerder aan de piste van investeringen in publieke voorzieningen. We moeten daar minder sceptisch tegenover staan. Niet dat de overheid die investeringen allemaal op eigen houtje moet doen, maar ze kan het wel organiseren met partners die instaan voor de financiering. Het voordeel van die publieke dienstverlening is dat ze voor iedereen ter beschikking staat.”
Kan je een concreet voorbeeld geven van hoe publieke investeringen de welvaartsongelijkheid zouden kunnen opvangen?
Stijn Rottiers: “Ik verwijs nogmaals naar het probleem op de woningmarkt. Waar je vroeger een huis kocht met één inkomen, heb je er nu twee nodig. Bovendien is de markt van kleine gezinswoningen zodanig krap geworden dat niet iedereen er aan de bak komt. De sociale huisvestingsmarkt zou daar een oplossing voor kunnen vormen, maar die is veel te beperkt vergeleken met de totale woningmarkt. Haar aanbod is te beperkt, waardoor ze onvoldoende op de woningprijzen kan wegen, met als bedoeling de prijzen te doen dalen en meer personen een kans op een eigen woning te geven. Substantiële investeringen, bijvoorbeeld uit de opbrengsten van progressievere belastingen, zou de woningprijzen flink kunnen temperen. Op die manier zou je dan eigenlijk de ‘working poor’ indirect steunen, want ze zouden zo toch een woning kunnen aanschaffen.”
Je laat zo wel een grotere groep mensen beantwoorden aan de geldende welvaartsnormen. Zorg je er zo niet voor dat die normen opnieuw opschuiven?
Stijn Rottiers: “De normen zullen altijd opschuiven. Dat is een proces dat je niet kan omkeren, het is een maatschappelijk gegeven. We moeten ons er alleen meer bewust van zijn en we moeten ook meer keuzevrijheid krijgen in de manier waarop we daaraan beantwoorden.”
Is onze welvaart gestegen of gedaald?
Stijn Rottiers: “Ons comfort is in elk geval gestegen. Toch moet je je afvragen wat het ons brengt. Ons comfort is de standaardnorm geworden, waardoor we weer nieuwe behoeften hebben. Daar worden we voortdurend mee geconfronteerd. 50 jaar geleden hadden de mensen het ook beter dan 50 jaar daarvoor, maar hadden ze ook nieuwe behoeften, net zoals wij nu. Je moet je dus vragen stellen bij die groeinorm waarmee we constant geconfronteerd worden: heeft die een einde en wat is dat einde dan? Volgens mij is er geen einde, want zodra iets normaal is geworden, kijken we weer verder. Daarom is het belangrijk dat we er bewust mee omgaan.”
Concentreert welvaart zich meer rond minder mensen dan vroeger?
Stijn Rottiers: “Zeker, de inkomensongelijkheid stijgt. Er is een toplaag die heel wat meer inkomen genereert en zo van veel welvaart kan genieten. Problematisch is wel dat hun toegenomen inkomen niet in gelijke mate terugvloeit naar de economie. Vaak hoor je dat het goed is dat mensen veel geld verdienen, wan zo investeren ze dat terug in de economie. Via investeringen in bedrijven zouden ze zo extra jobs creëren. In de praktijk blijkt dat veel minder het geval. Die extra inkomsten van hoge inkomens worden eigenlijk trager geïnvesteerd dan de onmiddellijke kleine extra inkomsten bovenop gemiddelde lonen. Stel dat je de extra inkomsten van die hoge inkomens gelijkmatig zou verdelen over alle mensen, dan zou de investering van dat geld in de dagelijkse economie – dus dezelfde hoeveelheid – een veel sterkere economische boost geven.”
Hoe ben je uiteindelijk tot je doctoraat gekomen?
Stijn Rottiers: “Op het Centrum voor Sociaal Beleid bestuderen we inkomens- en welvaartsongelijkheid. In heel veel rapporten van internationale instellingen zit een toon in de zin van ‘hoe gelijker de verdeling van de welvaart, hoe beter een land het doet’. Ik vroeg me af: waarom zeggen we dat, waarom wordt een lagere ongelijkheid als beter beschouwd? De theorie van gelijkheid van kansen geeft daar natuurlijk een mooie verklaring voor en is ook prachtig als humanistisch in principe. Tegelijk worstelt die theorie met het feit dat in een samenleving de facto sterke ongelijkheden bestaan: niet iedereen is even sterk, even slim, even handig, enz. Je kan ervoor kiezen die ongelijkheden te compenseren, maar uiteindelijk staat of valt alles met de beslissing of iemand niet ‘mee’ is omdat die van bij de start geen gelijke kansen had of omdat die niet genoeg moeite doet – en dus eigenlijk profiteert. Misbruik als dat laatste wil een samenleving liefst niet ondersteunen, maar de scheidingslijn tussen beide aanbrengen is zeer moeilijk. Is een werkzoekende werkwillig, maar gewoon niet in staat om een job te vinden of is hij gewoon te lui? Zo kwam ik tot de theorie rond de welvaartsnormen, waarbij sommige mensen er gewoon niet in slagen om aan de normen te beantwoorden omdat ze zo onbereikbaar zijn gezien hun eigen capaciteiten en mogelijkheden.”