De jacht is begonnen: de kunstenaar wordt vogelvrij verklaard
Veel kunstenaars zijn werkloos. Lossen we dat op door de sociale zekerheid af te bouwen of zetten we juist in op steun en jobs? Een regering die zegt dat cultuur belangrijk is, erkent haar aandeel in de hoge werkloosheidscijfers en werkt aan constructieve oplossingen. Een herziening van het kunstenaarsstatuut staat nog steeds op de agenda van deze regering. Laten we waakzaam blijven.
“Er zijn te veel werkloze cultuurwerkers in Brussel”, herhaalde Wouter Raskin (N-VA) zijn bezorgdheid tijdens een hoorzitting over het kunstenaarsstatuut in de Kamer. Hij maakte dat punt ook al op een vorige hoorzitting een half jaar voordien. “Er moet iets gebeuren”, klonk het opnieuw.
Deze regering zette een herziening van het sociale statuut van de kunstenaar op de agenda en het blijft onduidelijk wat de motivatie is, alsook of ze daar wel een budget voor vrijmaakt. Afgaande op de reacties van de N-VA, de grootste regeringspartij, wil men vooral de sociale bescherming voor cultuurwerkers afbouwen. Als het deze regering niet meer lukt, dan de volgende. Want in zijn parlementaire interventies legt de heer Raskin de nadruk op misbruik. Het is een term die als een mantra terugkeert.
Zijn bezorgdheid is er dus één van wantrouwen: er is sprake van fraude. Maar als vakbonden signaleren dat er derdebetalerplatforms zoals SMart zijn die misbruik faciliteren, volgen er geen grote verklaringen. Nee, men viseert helaas de cultuurwerkers en wil hun voordeelstatuut aanpakken.
Wantrouwen
De bezorgdheid over de werkloosheidscijfers van de N-VA delen we. Ja, er moet iets gebeuren. Maar wie cultuur belangrijk vindt en jobcreatie als prioriteit stelt, moet over structurele oplossingen nadenken die de kunstwereld vooruithelpen. Laten we dan beginnen met de vraag naar de oorzaak van de cijfers ernstig te stellen, want het is niet moeilijk te begrijpen waarom er veel cultuurwerkers werkloos zijn. Hadden de huidige regeringen dan geen cultuurbesparingen doorgevoerd, waardoor er veel organisaties verdwenen en andere minder middelen hebben? Blijven de projectsubsidies niet ondergefinancierd, ondanks de recente inhaalbeweging die als schaamlapje ook als een erkenning van het probleem geldt?
Dezelfde artistieke opdrachten moeten vandaag dikwijls met minder middelen gebeuren, hoewel het leven ondertussen alleen maar duurder wordt. Om netto nog op een redelijke verloning uit te komen, merken we dat veel cultuurwerkers in hun contracten onkosten maximaliseren en een minimum aan gepresteerde uren aangeven.
Daarmee ondergraven ze hun eigen sociale bescherming, omdat je op die manier amper sociale bijdragen opbouwt. Zo lijkt het ook dat er veel minder wordt gewerkt dan in werkelijkheid het geval is.
Volledige arbeidstijd?
Hier botsen we op de pijnlijke waarheid achter die werkloosheidscijfers. Veel arbeid die cultuurwerkers verrichten, blijft onbetaald. Dat komt door de specifieke arbeidsorganisatie in onze cultuursector.
Die is atypisch, niet alleen omdat veel cultuurwerkers een atypisch profiel hebben – ze combineren projecten in verschillende samenwerkingsverbanden op onregelmatige tijdsstippen enzovoort – maar ook omdat het vergeleken met andere sectoren, de verloning niet vooral van de kant van de werkgevers komt.
Doorgaans kunnen creatievelingen pas aan de slag bij een museum of een theater op het moment dat hun creatie vrijwel klaar is. Het meeste werk is dan al gratis gedaan, in de vrije uren. Veel cultuurwerkers zijn ook tijdelijk tewerkgesteld. 60,4 procent van de werknemers van gesubsidieerde organisaties (in paritair comité 304) had in 2015 een tijdelijk contract. Bij artiesten was dat zelfs gemiddeld 82,9 procent.
Statuut als vangnet
Van alle gepresteerde arbeid, inclusief het creatieproces, is slechts een deel betaald. Dat is niet nieuw, daarom ook dat de overheid al jaren tussenbeide komt: via rechtstreekse subsidiesteun aan kunstenaars om het creatieproces te financieren, maar ook via het kunstenaarsstatuut.
Dat is belangrijk: dit statuut is tevens een vangnet voor kunstenaars die tijdens het scheppingsproces op zichzelf aangewezen zijn. Het zou bijgevolg, zeker in tijden van besparingen, een zware aanslag zijn op de artistieke creatie zelf indien cultuurwerkers in perioden van werkloosheid moeten terugvallen op een minimumuitkering of lager, en opgejaagd worden door de VDAB om een job in een andere sector te zoeken. Zo gaat er veel talent verloren, veel kunst die er nooit zal zijn, daar zijn we allemaal de dupe van.
Dat geldt evenzeer voor artiesten die voornamelijk artistiek werk uitvoeren: ook zij onderhouden hun talent buiten de periodes die gedekt zijn door een arbeidscontract. Een muzikant die leeft van inspringcontracten, komt niet meer aan de bak als die niet regelmatig oefent om het hoge niveau te houden.
Krimp kunstonderwijs
Er is nog een verklaring voor de werkloosheidscijfers. Geruime tijd hadden kunstenaars via een opdracht in het kunstonderwijs een inkomen en daarmee hielden ze hun kunstpraktijk draaiend.
Maar dat aanbod krimpt snel. Kunstscholen werken met tijdelijke contracten, dikwijls maar 10 maanden betaald, hoewel docenten in de zomermaanden toch opgeroepen worden voor toelatingsproeven en examens. De concurrentie is hoog, sommige directies misbruiken deze machtssituatie en grossieren in precair flexwerk.
Je kan dan als besparende overheid wel stellen dat kunstenaars meer ondernemer moet worden. Maar dan misken je een realiteit die tevens de reden is waarom vorige regeringen een kunstenaarsstatuut in het leven riepen.
Discriminatie beroepsgroepen
Laten we die reden even in herinnering brengen. Door het atypische (zeg maar grillige) arbeidsprofiel van kunstenaars is een duurzame opbouw van sociale zekerheid moeilijk. Zonder statuut is er sprake van discriminatie vergeleken met andere beroepsgroepen.
Immers, jarenlang werden (vooral beeldende) kunstenaars gedwongen te werken als zelfstandige, want het criterium om het statuut van zelfstandige of werknemer te onderscheiden, is de notie ‘gezag’. Dat is moeilijk aantoonbaar bij artistieke prestaties omdat je als kunstenaar natuurlijk vrij bent in het creëren.
Maar zelfstandige zijn, veronderstelt regelmatige inkomsten om zelf in sociale en financiële zekerheid te kunnen voorzien. Met verpaupering tot gevolg. De oplossing kwam van het artikel 1bis in de RSZ-wet. Dat schakelt het criterium ‘gezag’ uit, zodat we voor iedereen die een artistieke prestatie levert in opdracht, kunnen stellen dat er een vermoeden is dat hij of zij als werknemer werkt. Zo kunnen kunstenaars wel aanspraak maken op het statuut van werknemer, meer bepaald de sociale bescherming ervan.
Welnu, die nood aan bescherming werd alleen maar groter. Dat tonen allerlei wetenschappelijke studies aan, die opeenvolgend verschijnen en op hetzelfde wijzen: precariteit, herstelnood, risico op burn-out. Cultuurwerkers moeten creatief puzzelen om rond te komen en blijken via bijberoepen zelf de grootste financiers van hun stiel te zijn.
Hongerkunstenaars zijn onvrij
De passie voor kunst zorgt weliswaar voor een hogere motivatie dan bij andere beroepsgroepen, maar daardoor riskeren cultuurwerkers inzake verloning sneller in de problemen te komen. Hoge motivatie en een precaire werkvloer: die combinatie is een valkuil.
Gevolg: de sociale opstandigheid stijgt bij de cultuurwerkers. Dat zie je in hun werk en het is ook daarom dat er veel kunstenaars en kunststudenten opduiken als publiek bij een hoorzitting. Of dat er steeds meer actiecomités ontstaan die oproepen tot actie.
Van Quickenborne (Open VLD), voorzitter van de hoorzitting, stelde dat zo’n kunstenaarsstatuut, met al die regeltjes, toch wel in de weg zit voor een kunstenaar die vrij moet kunnen zijn. Een sociaal statuut, tegennatuurlijk voor de ‘vrije kunstenaar’? Een inkomen hebben, dat is pas echt vrijheid, zodat je als kunstenaar alvast niet met de dagelijkse zorgen bezig hoeft te zijn.
Daarom, beste beleidsmakers: bespaar niet op het statuut, maar investeer in projectsubsidies, waarborg honoraria en investeer in duurzame banen, niet in een cultuur van armoede en onzekerheid.
Robbrecht Vanderbeeken