Een officier onwaardig
Een officier onwaardig
Van een kapitein wordt wel eens gezegd dat hij als laatste zijn zinkend schip verlaat. Kandidaat officieren en onderofficieren moeten bij een tekort aan eten als laatste aanschuiven, ook al schiet er dan niets meer over. Militaire chefs, klein en groot, moeten door hun gedrag respect tonen aan hun mensen. Als die voelen dat ze door hun chef goed worden behandeld, gaan ze door het vuur. Geen overbodige luxe, als men gedurende maanden op elkaar is aangewezen. Jammer genoeg zijn er steeds voorbeelden van hoe het niet moet, maar gelukkig zijn dat uitzonderingen.
Samen met de collega’s van de andere vakbonden brachten we op 3 en 4 mei op uitnodiging van de Marine een kort bezoek aan het Belgische fregat De Westdiep. Dit lag halfweg een internationale opdracht enkele dagen voor anker in de Franse marinebasis in Toulon. Onze Marine had ook aan de familieleden de kans gegeven op bezoek te komen naar Toulon. Een tachtigtal bemanningsleden mocht gedurende enkele dagen naar huis. Na twee maanden op zee en met nog eens twee maanden voor de boeg was deze korte trip echt iets om naar uit te kijken.
Is het de wet van Murphy (als iets mis kan gaan, dan gaat het mis) of gewoon brute pech, maar op het ogenblik dat iedereen vertrekkensklaar stond op de militaire luchthaven bleek één van de twee vliegtuigen panne te hebben. Een dertigtal personen moest dus wachten op een tweede vlucht. Het enige beschikbare vliegtuig zou na landing op Melsbroek direct terug opstijgen om de achterblijvers op te halen. Dat de ontgoocheling bij iedereen bijzonder groot was, valt te begrijpen.
Ook al boden we zelf aan om te wachten, toch werd aan de acht vakbondsmensen gevraagd om de eerste vlucht te nemen. Eens aan boord bleek er echter twee man te veel ingestapt te zijn. Een collega van het ACV en ikzelf stapten toen vrijwillig uit. Toen we ons vervoegd hadden bij de achterblijvers kregen we te horen hoe de juiste toedracht was van de 'foutieve' telling. Twee personen, waaronder een officier, waren met de menigte mee aan boord geglipt. Toen er gevraagd werd wie er niet ingecheckt had, deden ze alsof hun neus bloedde. Waren wij syndicalisten niet terug uitgestapt, dan hadden twee van hun mannen moeten wachten op de tweede vlucht. We kregen het zeker kwaad, toen we vernamen dat er bij de achterblijvers geen enkele verantwoordelijke officier van de Marine was. Ze waren allemaal mee met de eerste vlucht. Toeval? Het deed ons meer denken aan 'ikke en de rest kan stikken'...
Voor de achterblijvers was er ook geen middagmaal voorzien. Geen enkele officier had blijkbaar het initiatief genomen om nog snel een (nood)maaltijd te organiseren. Nochtans was er op het vliegveld een militaire keuken aanwezig en die was zelfs nog open op het ogenblik van het vertrek. Samen met mijn collega van het ACV en een paar bereidwillige onderofficieren hebben we, na bemiddeling met de Fransen, voor de achterblijvers een middagmaal kunnen verkrijgen.
Uit de gesprekken die ik achteraf met de manschappen voerde, stelde ik vast dat het vertrouwen in hun chefs ver te zoeken was. We betwijfelen of zij nog wel voor het vuur zouden gaan voor hun officieren. Zeker de officier die stiekem aan boord van het vliegtuig glipte, kon nog op weinig krediet rekenen. Hij is er dan wel in geslaagd vijf uur vroeger thuis te zijn, maar of die zullen opwegen tegen de twee maanden die hij nog aan boord van het schip zal moeten doorbrengen, is een andere zaak. Aan sommigen hun veelzeggende glimlach te zien, zou hij wel een zware dagen kunnen beleven. En dan hebben we het niet alleen over een zware storm op zee...