Onder het mom van terrorismebestrijding en veiligheid: een aanval op het beroepsgeheim


In alle stilte heeft de Kamer op 4 mei 2017 een wetsvoorstel van N-VA goedgekeurd waarin bepaald wordt dat het personeel van sociale instellingen actief melding moet maken als men op ernstige aanwijzingen van terreurmisdrijven stoot. Zo vaag is de tekst inderdaad opgesteld. Deze uitholling van het beroepsgeheim is een volgende stap in de afbouw van onze democratische waarden.

Onder het mom van terrorismebestrijding en veiligheid wordt de vertrouwensband tussen hulpverleners en hulpzoekenden onderuitgehaald. We bekijken dit wetsvoorstel vanuit de bril van de maatschappelijke assistenten.

Toepassing Strafwetboek

Om de achtergrond te begrijpen, staan we even stil bij de toepasselijke artikelen uit het Strafwetboek:

■ Artikel 458 van het Strafwetboek legt een zwijgplicht op aan alle personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd. Het is duidelijk dat dit ook op de maatschappelijk werkers slaat.
■ Artikel 458bis somt de zaken op waarbij het beroepsgeheim doorbroken kan worden, namelijk wanneer men kennis krijgt van een misdrijf, wanneer er ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke en psychische integriteit van de kwetsbare persoon, of wanneer er een gewichtig en reëel gevaar bestaat dat er slachtoffers vallen. De kennisgeving gebeurt dan via de procureur des Konings.
■ Artikel 422bis verplicht de maatschappelijk werker evenzeer tot hulpverlening van medeburgers in groot gevaar. Ook hier kan het beroepsgeheim opgeheven worden.

Wat is het probleem?

De hierboven vermelde juridische mogelijkheden om de zwijgplicht te doorbreken, zijn niet voldoende voor deze rechtse regering. Het beoordelingskader ligt hierboven immers nog steeds bij de maatschappelijke werkers, terwijl de ministers dat beoordelingskader liever zelf willen bepalen. Hiermee verloochenen ze een cruciaal element uit ons samenlevingsmodel.
Maatschappelijk werk is een beschermd beroep. En de maatschappelijke assistenten worden op een deskundige manier opgeleid om een positieve taak te vervullen ten aanzien van onze maatschappij. Maatschappelijke werkers bieden kansen in situaties die anderen als uitzichtloos bestempelen.
Er bestaan geen standaardoplossingen voor onze sociale werkers in de OCMW’s. Elk geval is een alleenstaand geval en verdient een individuele aanpak. Dat is de sterke kant van ons maatschappelijk werk en daarom gaat het ook om een beschermd beroep.
Deze belangrijke en opbouwende taak verengen door middel van woorden als ‘controle’, ‘wantrouwen’ en ‘terreurbestrijding’ is niet fair. De controle gebeurt trouwens al, in de vorm van een sociaal onderzoek. We vertrouwen dus best ook in de toekomst in de professionaliteit van de maatschappelijke werkers. Dit werd in het verleden trouwens nooit beschaamd.

Wie zal spreken?

Bijkomend probleem is dat het helemaal niet duidelijk is wie allemaal onder de verplichting zal vallen. We spreken hierboven wel over de impact op de maatschappelijke assistenten van het OCMW, maar het wetsvoorstel spreekt enkel over “het personeel van sociale instellingen”. Dit kunnen met andere woorden ook de onthaalbediende, de kinderopvang, de bejaardenverzorger of de kok van het OCMW zijn. Of nog, bij uitbreiding en na de door deze regering gewenste integratie van het OCMW in de gemeente, alle personeelsleden van de gemeente.
Wil iemand zo vriendelijk zijn om aan het parket te vragen of ze inderdaad zo blij zijn met de vele tips die ze in de toekomst ongetwijfeld zullen ontvangen?

Besluit

Dit wetsvoorstel is niet ernstig te nemen. Heel vaag verwoord en een kaakslag voor onze democratische waarden. ACOD LRB verdedigt in deze de toepassing van de huidige mogelijkheden. En het bevestigt heel sterk het vertrouwen in onze maatschappelijke werkers. Ook zij verdienen beter.

Willy Van Den Berge, Gert Vlasselaer