Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening

 
Leidingwater ondervindt concurrentie

Het verbruik van leidingwater als drinkwater ondervindt steeds meer concurrentie van het flessenwater, maar ook van het water afkomstig uit eigen bronnen zoals bijvoorbeeld regenwater. Door de stijgende waterfactuur proberen verbruikers immers hun waterafname te beperken met een dalend verbruik per aansluiting als resultaat. Om deze inkomstenverliezen op te vangen, is de VMW verplicht om de tarieven te verhogen.
Door het decreet van 24 december 2004 werd aan de Vlaamse drinkwatermaatschappijen de saneringsverplichting opgelegd, waardoor de totale waterfactuur in belangrijke mate steeg:



Gewestelijke directie
stijging factuur
Limburg
+ 130%
West-Vlaanderen
+ 102%
Vlaams-Brabant
+ 114%
Oost-Vlaanderen
+ 112%


Meer kosten, minder personeelsleden

Een belangrijke kostenfactor zijn de personeelskosten (38,7%). Bovendien is de VMW bij decreet van 17 december 1997 verplicht om de wettelijke pensioenen van de statutaire personeelsleden te verzekeren. Hiervoor moeten de nodige patronale reserves worden aangelegd. Sedert 1 januari 2006 werd de patronale bijdrage verhoogd van 21,5 tot 25%, wat uiteindelijk een meeruitgave betekent van 1,7 miljoen euro per jaar. De pensioenuitgaven vertegenwoordigen 2,38% van de totale personeelskosten. Daartegenover staat reeds enkele jaren een constante daling van het aantal personeelsleden. In 1993 waren nog 1688 personeelsleden aan de slag, in 2005 daalde het aantal tot 1517. De VMW-bestuurders kiezen dus duidelijk voor een beperking van het personeelsbestand en een systematische verhoging van de productiviteit.


Provinciale waterdiensten

Op 9 juni 2006 besliste de algemene aandeelhoudersvergadering (= de gemeentelijke vennoten) om de structuur van de VMW in de bestaande gewestelijke directies om te vormen tot provinciale waterdiensten en deze een grotere operationele en financiële autonomie toe te kennen. Deze P-diensten zijn sedert 1 januari 2007 verzelfstandigd en kregen een volledige autonomie over het eigen personeelsbeleid, de investeringspolitiek in de distributie, het tarievenbeleid en de dividendenpolitiek. Dit laatste werd vooral gevraagd door de gemeentelijke vennoten. Deze verzelfstandiging impliceert uiteraard ook een volledige verantwoordelijkheid inzake de eigen resultatenrekening en de winst(?)-verdeling.


Bedreiging personeelsbestand

De gemeentelijk vennoten zitten vooral te azen op de uitkering van een bonus of dividend. Als we rekening houden met de huidige cijfers, vragen wij ons echter af wie uiteindelijk de rekening zal betalen. Een prijsverhoging van de drinkwatertarieven is slechts mogelijk na instemming van de Federale Overheidsdienst Economie, Middenstand en Energie, dienst Regulering en Organisatie van de Markt, dit wil zeggen de Prijzencommissie. Dit is niet zo vanzelfsprekend. Het personeel is dus een makkelijker prooi. Een verdere afbouw van het personeelsbestand en een uitbesteding van taken is op het eerste gezicht bijzonder aanlokkelijk.


Onze eisen

ACOD heeft een duidelijk verlanglijstje:

- het publiek karakter van de VMW moet worden gevrijwaard.
- het personeelsbestand moet objectief worden afgestemd op de uit te voeren taken, zowel wat betreft aantallen als kwalificaties.
- de provinciale verzelfstandiging mag niet leiden tot de afbouw van het thans geïntegreerde personeelsstatuut, dus géén vier soorten statuten.

De onderhandelingen over het sociaal akkoord vanaf 2007 beloven een moeilijke evenwichtsoefening te worden tussen de belangen van de maatschappij en zijn vennoten enerzijds, en de terechte verwachtingen van het personeel anderzijds.