Werkbaarheidmonitor SERV: zorgwekkende evolutie van personeel bij lokale besturen
De kranten kopten het duidelijk: 11 procent minder ambtenaren in de lokale besturen. De cijfers spreken voor zich. De publieke sector wordt vergeleken met een afslankmodel. Dat heeft niet alleen verregaande gevolgen voor de personeelsleden, maar ook voor de dienstverlening. De trends én de effecten zijn nu al hoogst alarmerend.
Sommige politici juichen de ‘afslanking’ zelfs toe en in volle hoerastemming verkondigen ze dat deze personeelsafbouw geen enkele invloed heeft op de dienstverlening. Ze verwijzen daarbij graag naar het pestwoord ‘efficiëntiewinst’ en hemelen de geslaagde digitalisering op. De waarheid ligt echter elders. Het beleid van deze rechtse regeringen geeft de lokale besturen geen keuze meer. De opgelegde besparingen verplichten hen om te snijden in de eigen werking. Dit leidt tot een onmogelijke situatie voor vele personeelsleden.
En het ziet er niet naar uit dat het einde van de besparingen in zicht komt. Door de taxshift verliezen de lokale besturen middelen die eveneens gecompenseerd zullen moeten worden. Bovendien wordt ook het decreet over het lokale bestuur algemeen gezien als een opportuniteit tot verregaande besparingen. De integratie van de OCMW’s in de gemeenten zal opnieuw snijden in het personeelsbestand, met alle gevolgen voor de dienstverlening.
Werkbaarheidsmonitor SERV
We leggen de cijfers graag naast de gegevens uit de werkbaarheidsmonitor, opgemaakt door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). De SERV is het overlegorgaan van de Vlaamse werkgevers- en werknemersorganisaties, en brengt advies uit over tal van thema’s rond de sociaaleconomische problematiek. Aangezien de sociale partners en de Vlaamse Regering zich via het Pact 2020 verbonden hebben om te streven naar een werkbaarheidsgraad van 60 procent in 2020, onderzoekt de SERV om de drie jaar de werkbaarheid in Vlaanderen op basis van een grootschalige schriftelijke bevraging.
Wat is werkbaar werk?
De beleidsterm ‘werkbaar werk’ werd 15 jaar geleden als volgt gedefinieerd: “Jobs waarvan je niet overspannen of ziek wordt, die boeiend en motiverend zijn, voldoende kansen bieden op bijblijven/bijleren en genoeg ruimte laten voor gezin en privéleven.” De SERV onderzocht onze werkbaarheid aan de hand van vier criteria: geen stress, motiverend werk, leerkansen én werk-privébalans.
Wat onthullen de cijfers?
De werkbaarheidsmonitor voor het jaar 2016 bracht reeds verontrustende cijfers over hoe werkbaar ons werk nog is. De werkbaarheidsgraad zakte van 54,6 naar 51,0 procent tussen 2013 en 2016. Het streefcijfer van 60 procent in 2020 kan nu al beschouwd worden als een ijdele belofte.
Alleen op het vlak van leermogelijkheden kan een positieve evolutie vastgesteld worden (van 82 naar 82,5 procent). De andere criteria gaan onheilspellend naar beneden:
■ De werkstress is toegenomen van 29,3 procent tot 34,2 procent (bijna 5 procent).
■ De motivatieproblemen stegen van 18,1 procent tot 19,8 procent.
■ De problemen rond de werk-privébalans gingen omhoog van 10,8 procent tot 12,2 procent.
De studie vermeldt tevens dat psychische vermoeidheid het belangrijkste werkbaarheidsknelpunt vormt in 2016. Eén op de drie werknemers kampt met werkstressklachten (790.000 werknemers). Bij 12,3 procent van de werknemers is er sprake van burn-outsymptomen (280.000 werknemers). Geen wonder dat federaal minister van werk Kris Peeters zijn wet over werkbaar werk al snel omdoopte tot ‘werkbaar en wendbaar werk’.
Wat betekent dit voor u?
Cijfers zeggen niet alles, ze vertellen bijvoorbeeld niet wat de concrete impact is van de personeelsbesparingen op de werking van de lokale besturen en op de publieke dienstverlening in het algemeen. Wat schuilt er achter deze cijfers?
■ De toenemende werkdruk is niet alleen een gevoel, maar ook een feit. Dit leidt tot een toename van de werkstress en burn-outproblemen. Tegelijkertijd werd geen werk gemaakt van een aangepaste en innoverende arbeidsorganisatie. De personeelsafbouw houdt geen rekening met de overgebleven werknemers, het is enkel een besparing. Verdere besparingen zullen zorgen voor een toename van medische problemen als gevolg van stress, motivatieproblemen en een slechte privé-werkbalans.
■ De kwaliteit van de dienstverlening gaat achteruit. De hoerastemming die gecreëerd wordt door de digitalisering is vals. In werkelijkheid lopen we met zijn allen op de toppen van onze tenen. De dienstverlening is niet belangrijk meer, als de kwantiteit maar naar beneden gaat. Om hierbij nog een significant voorbeeld te vermelden: internationaal onderzoek over de zorgsector wijst uit dat meer verpleegkundig personeel en meer hooggeschoold personeel in ziekenhuizen en woonzorgcentra er rechtstreeks voor zorgen dat de sterftecijfers bij de patiënten dalen, dat de patiënten tevredener zijn en dat ook het resultaat van de ingrepen beter is. Dit zijn sterke argumenten om een degelijk personeelsbestand te behouden. Maar ze worden niet aanvaard door de huidige regeringen. Het belang van de patiënt wordt afgewogen tegen de budgettaire kosten, met deze laatste als grote winnaar.
■ Dit alles zet de poort open naar verdere privatiseringen, verzelfstandiging en het inzetten van uitzendkrachten. De noodzakelijke neutraliteit en onafhankelijkheid van de dienstverlening komt zo in het gedrang. Deze regeringen volgen een gevaarlijk pad. De publieke voorzieningen zijn zo essentieel voor een maatschappij, dat ze in geen geval onderworpen kunnen worden aan de vrije markt. Want de kwaliteit en de toegankelijkheid van de publieke diensten is dan niet meer gegarandeerd. Publieke dienstverlening zorgt voor het tegengewicht ten aanzien van het winstdenken. Continuïteit van de publieke dienstverlening moet centraal staan.
■ En nu we het toch over toegankelijkheid hebben: de doorgedreven digitalisering en informatisering van de dienstverlening heeft de menselijke aanpak gewijzigd in een onpersoonlijk e-loket. Dat hierdoor sommigen uit de boot vallen, is blijkbaar niet interessant.
Ook een financieel bloedbad?
We zouden nog vergeten dat er ook duidelijke financiële gevolgen verbonden zijn aan de grote personeelsafbouw in de lokale besturen:
■ Het pensioenstelsel in de lokale sector komt in gevaar. De lokale besturen dragen integraal de last van de pensioenen van hun statutair personeel en hun rechthebbenden zonder tegemoetkoming van de federale overheid. De trend is duidelijk: er is steeds minder personeel, en bovendien steeds minder statutair personeel. Dit betekent concreet minder bijdragende personeelsleden. Tegelijkertijd stijgen de pensioenlasten. De leeftijdspiramide van het statutair personeel leert ons dat heel wat statutairen de komende jaren met pensioen gaan. Bovendien stijgt de levensverwachting, zodat er langer pensioen uitbetaald zal moeten worden. Deze problematiek vertoont een structureel karakter. Onnodig om te melden dat de besparingen op het personeel in de lokale besturen een nieuwe aanval inhouden op ons pensioenstelsel. De reserves om deze pensioenen te kunnen blijven betalen, zijn ongeveer opgesoupeerd. Aanpassingen op het vlak van financiering zijn dus noodzakelijk, anders stevenen we af op een faillissement.
■ De lokale besturen kunnen een bijdragevermindering genieten van het Sectoraal Fonds Sociale Maribel. Dit is een maatregel ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. Hiervoor moet de werkgever zorgen dat het arbeidsvolume niet daalt ten aanzien van een vorig jaar. Het Beheerscomité van het Fonds Sociale Maribel aanvaardt evenwel dat een vermindering van het arbeidsvolume gerechtvaardigd is in het geval van een verplichte herstructurering, bij bepaalde overdrachten van personeel, of bij vermindering van geldmiddelen die door hogere overheden ter beschikking worden gesteld. De huidige personeelsafbouw valt zeker niet volledig onder de afwijkingen. Met andere woorden, het bestuur dreigt de middelen van de Sociale Maribel extra te verliezen bij de pogingen om het hoofd te kunnen bieden aan de besparingszucht van deze regeringen.
Besluit
We worden niet blij van de vrolijke ministeriële gezichten bij het aanschouwen van de personeelscijfers van de lokale besturen. Ze betekenen een frontale aanval op de publieke dienstverlening. De overgebleven personeelsleden zijn de volgende slachtoffers van de besparingszucht.
Vervolgens zullen de lokale besturen steeds meer in financiële problemen geraken. Hen wordt het mes op de keel gezet om verder te snijden in hun dienstverlening en in hun personeelsbestand. We hebben de sterke indruk dat deze regeringen enkel geïnteresseerd zijn in het onaantrekkelijk maken van onze lokale besturen.
ACOD LRB wil het geweer van schouder wisselen. We eisen opnieuw een aanpak met aandacht voor de mens achter het personeelslid én met garanties voor een kwalitatieve publieke dienstverlening.
Willy Van Den Berge, Gert Vlasselaer